Er is een Achterom, een Achteromstraat en een Achteromdwarsstraat. Een Herengracht, een Oudegracht en een Achtergracht. Een Sleutelsteeg, een Hanensteeg, een Kapelsteeg en een Kerksteeg. Maar ook een Heer Elbertsteeg, een Claes Dellsteeg en een Jan Boutsteeg. Als de straten zo heten, moet een stadje haast wel oud zijn.
De Hoogstraat in de jaren 1910, gezien vanaf het forteiland Ossenmarkt (bron: klik op de afbeelding)
Naar Weesp
Weesp kwam op mijn pad toen ik dit jaar het roer omgooide. Enkele maanden na mijn start als zelfstandig tekstschrijver verhuisde ik van het drukke Amsterdam naar een knusse vintage portiekflat in Weesp. Vlakbij het station en op een steenworp afstand van de schilderachtige grachtjes.
Zompige veengrond
Tot halverwege de middeleeuwen gebeurde er weinig met de zompige veengrond van Holland en Utrecht. Maar tijdens de Grote Ontginning streken er schapenhouders, jagers en een enkele boer neer in het gebied. Her en der ontstonden nederzettinkjes. Eén zo’n gehucht, rond een dam in de Amstel, groeide uit tot Amsterdam. Verderop, aan een ander riviertje, ontstond Weesp.
In de late middeleeuwen verwierven de beide veendorpjes stadsrechten en kregen ze steeds meer economische betekenis. Amsterdam kreeg een belangrijke haven, Weesp brouwde bier met het schone water uit de Vecht. Na de middeleeuwen kozen de prille Hollandse stadjes ieder een eigen richting.
Ondernemen
Ondernemende immigranten uit de zuidelijke Nederlanden namen tijdens de Reformatie de Amsterdamse economie over. Weesp begon met jenever stoken.
In de 17e eeuw hulde het steeds rijker wordende Amsterdam zich in de Grachtengordel, een pompeuze kraag van statige herenhuizen. Weesp groef even buiten de stad een bescheiden Achtergracht en liet een bedrijvig nieuw buurtje verrijzen: Nieuwstad.
Amsterdamse kooplieden verrijkten zich met koloniale wereldhandel. In Weesp vestigde zich een stel wevers, dat met gesubsidieerde weefgetouwen een Weespse lakenindustrie moest beginnen. Zij kregen een eigen straatje, dat nog altijd als Wollenweversbuurt op de kaart is te vinden.
Speelbal
Amsterdam en Weesp lagen maar dertien kilometer van elkaar. Maar veel meer dan Amsterdam was Weesp eeuwenlang speelbal van territoriale conflicten. Ter verdediging wierp de stad in 1672 vier bastions op en verschanste zich achter een singelgracht.
Weesp in 1812 (bron: klik op de afbeelding)
Begin 19e eeuw werd Weesp opgenomen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Van rijkswege kreeg het oude centrum in 1861 een lomp torenfort in de maag gesplitst. En in 1892 werd Weesp onderdeel van de Stelling van Amsterdam.
Thuis
In korte tijd ben ik me helemaal thuis gaan voelen in Weesp. Ik ben lid geworden van de bibliotheek en leen daar boeken over de lokale geschiedenis. Eindeloos slenter ik langs grachtjes en door steegjes. Zo ga ik steeds beter snappen hoe het er was. En hoe het er is. Ik wil hier niet meer weg.
Terug
Maar toch keer ik op 24 maart 2022 terug in de schoot van Amsterdam. Mijn nieuwe woonplaats, dit verrassend lieve oude stadje, fuseert dan namelijk met zijn grote broer. Weesp gaat verder als stadsgebied binnen de hoofdstad. Het dappere vestingstadje aan de Vecht verliest na al die jaren alsnog zijn zelfstandigheid.
Opgroeien is een heel gedoe. Je maakt dingen mee, je leert hoe het hoort en alles is nieuw. Het wordt allemaal razendsnel normaal, zodat je direct weer wat nieuws aankunt. Op die manier wen je ook aan rare dingen.
Hoe het hoort
Ik stond er verloren bij, tussen de krioelende kinderen die een oorverdovende herrie maakten. Maar toen trok de juf een meisje tevoorschijn. Ze had lang steil haar, rustige, vriendelijke ogen en een volwassen jurk. “Marja laat je alles zien, zij zit ook nog niet zo lang op de kleuterschool.” Aan Marja’s hand verkende ik de verwarrende nieuwe wereld. Het scharenblok (“Altijd meteen terugzetten!”). Het fonteintje (“Niet spetteren bij het handenwassen!”). De schildersezel (“Eerst vragen!”).
Later die dag zat ik achter de schildersezel (eerst gevraagd). Er kwamen drie grote meisjes om me heen staan, die me streng toespraken. “Dat is fout, wolken horen blauw!” “Nee hoor,” wierp ik tegen, “wolken zijn wit, de lúcht is blauw.” De meisjes stapten boos naar de juf. “Ze doet niet wat wij zeggen!” De juf zette haar vinger onder mijn kin en dwong me haar aan te kijken. “Altijd doen wat de grote kinderen zeggen!”
Memory lane
Vriendinnen werden we toen niet, Marja en ik. Maar als we elkaar vijftig jaar later terugvinden via internet, is er direct een klik. En we hebben beiden zin in een walk down memory lane. Dus spreken we op een druilerige ochtend af in Amstelveen.
Het Amstelveense Augustinuspark met de Paaskerk
Ons oude buurtje is vertrouwd en vreemd tegelijk. De bomen zijn gegroeid, de flats gekrompen. De straten en grasvelden zijn uitgestorven. Het wonderlijkste is wel de imposante heuvel waar de Paaskerk in beider herinnering op gebouwd was. Die blijkt nauwelijks heuphoog te zijn.
Een nette buurt
Bijna alles in het Augustinuspark, onze Amstelveense nieuwbouwwijk rond die iconische Paaskerk, ging zoals het hoorde. Zo verlieten de vaders ’s morgens de galerijflats naar hun werk op Schiphol. De moeders maakten het huis schoon en dronken sherry. Mijn werkende moeder viel dan ook uit de toon. Waar andere kinderen een vader, een moeder en een broer of zus hadden, had ik een moeder en een of ander vaag verhaal over een vader in Amerika. Toen ik een keer tegen een muurtje aan het voetballen was, beet een buurman mij toe “Jullie horen hier niet, jij en je moeder!”
Maar ik had het fijn thuis en alle buurkinderen waren welkom. Els mocht haar schoolknutselwerkjes bij ons op de piano zetten. Haar moeder gooide die namelijk altijd meteen weg, ze wilde geen troep hebben in haar nette huis. Thijs, met een hazenlip en een eeuwige snotneus, liep vaak op blote voeten en hoefde nooit op tijd thuis te zijn voor het eten. Hij mocht altijd bij ons aanschuiven om een vorkje mee te prikken. De keurige moeder van Els vond dat maar niks en versperde hem soms de toegang tot onze galerij.
Het is gaan motregenen. Marja en ik zetten een capuchon op en slalommen tussen de betonnen flats en huizenblokken. De wandeling roept namen en anekdotes op. Fijne herinneringen en minder fijne. Sommige zijn ronduit verbijsterend. Omdat alles nieuw en vreemd was, leerden we het allemaal normaal te vinden. Ook bijvoorbeeld, dat sommige kinderen het thuis niet fijn hadden.
Melinda en Berry
Hoewel ik een beetje anders was, hoorde ik er helemaal bij in de klas. Wie er niet bij hoorde en zelfs gepest werd, was Melinda. Ze was klein van stuk, kon niet goed leren en rook naar pis. Maar ik vond haar lief. Ze woonde op drie hoog in een portiekflat verderop, aan de rand van de buurt. Toen ik eens na school met haar mee de trap op liep om bij haar te spelen, kwamen we niet verder dan de tweede verdieping. Scheldend en tierend gooide haar moeder met schoenen naar ons.
We hadden ook Berry. Hij was groot en gespierd, kon goed leren en droeg nette kleren. Gepest werd hij niet, we bewonderden hem zelfs een beetje. Berry was namelijk ontzettend flink. Als hij heel veel pijn had, vertrok hij geen spier. Niemand was ooit bij hem thuis geweest. En hij speelde nooit bij een van ons, want dat mocht niet van zijn ouders. Eén keer was Berry wel met iemand meegegaan. Voor straf had hij de hele winternacht buiten moeten doorbrengen. Daar vertelde hij luchtig over.
Ouder worden
Pas als onze wandeling er alweer bijna opzit, praten Marja en ik elkaar snel nog even bij over al die jaren na onze schooltijd. Zij zette vier kinderen op de wereld, ik twee. Haar kinderen groeiden op in een eengezinswoning in Utrecht, de mijne op een bovenwoning in Amsterdam. Allebei denken we dat we het best goed gedaan hebben, als normale ouders zeg maar. Maar wie bepaalt dat eigenlijk? Hoe kijken de klasgenoten van toen terug op hun jeugd? Hoe doen zij het met hun kinderen? En hoe kijken onze kinderen straks terug op de nesten die wij voor hen bouwden?
Disclaimer: namen en details heb ik veranderd om herkenning te voorkomen.
In 1974 was ik zeven jaar en ik piekerde graag over volwassen onderwerpen. Een onheilspellend reclamespotje van de Rijksvoorlichtingsdienst toonde een wereldbol die als een kaars opbrandde. Een ernstige stem waarschuwde dat de fossiele brandstofvoorraad eindig was, en spoorde aan er verstandig mee om te springen. Gloeilampen en beeldbuistelevisies vraten stroom, die onrendabel werd opgewekt in gascentrales. En de huizen waren nog helemaal niet geïsoleerd.
Onze gaskachel verwarmde alleen de woonkamer, die enkel glas had. De slaapkamers van onze flat uit 1961 bleven koud. Er lagen in de winter drie zware wollen dekens op mijn bed. Ik kreeg ’s avonds een warme kruik mee en mijn pyjama mocht ik voorverwarmen op de kachel. Als het gevroren had, stonden er ’s morgens ijsbloemen op de ruiten.
Zuinig
We stookten natuurlijk voor de mussen, maar mijn moeder was zuinig met water en gas. Eén keer per week ging ik in bad. De andere dagen moest ik me wassen aan de kraan. Maar mijn oma vond warm stromend water verspilling. Ze legde me uit dat een wastafel vroeger een échte tafel was, met een bakje water erop, zonder kraan of afvoer. De moderne wastafel liet ze mij ook zo gebruiken. En ze deed niet aan decadente moderniteiten als een douche of een geiser.
Als ik het onheilspellende reclamespotje zag, of naar de poster van de brandende aardbol keek die in de klas hing, probeerde ik me een voorstelling te maken van de toekomst. Als ik de vijftig gepasseerd zou zijn… bestond ik dan eigenlijk nog wel? Of was die brandende aarde dan allang onleefbaar geworden? De details kreeg ik niet op mijn netvlies maar ik zag vage toekomstbeelden, met nóg koudere huizen, voedseltekorten en sociale ontreddering, die ik baseerde op verhalen over de hongerwinter.
Bericht uit de toekomst
Inmiddels is het 2021. Ik ben 54 en ik leef nog! Als verslaggever toekomst ga ik de kleine Janneke uit 1974 vertellen hoe het dagelijks leven er in de 21e eeuw uitziet. Ze hangt aan mijn lippen, ze is zo benieuwd! “Hoe koud zijn de huizen geworden, grote Janneke? Zitten we er nog wel warmpjes bij in 2021?” Ik zwijg en vraag me af wat ik haar in vredesnaam moet vertellen over deze krankzinnige tijd. Hoe ga ik vertellen over global warming, klimaatafspraken en energietransitie? Over Groningen en aardbevingen? Over van het gas af? Over de keuze tussen kolen-, gas-, biomassa- en kerncentrales? Over landschappen met windturbines en zonnepanelen?
Ik denk terug aan de wastafelkwestie uit 1974 en besluit daar te beginnen. Ik vertel haar dat we weliswaar de kraan niet meer laten lopen tijdens het tandenpoetsen, maar dat het wél de norm is geworden om iedere dag te beginnen onder een warme douche. Die duurt gemiddeld negen minuten. We laten daarbij tientallen liters schoon drinkwater het riool in lopen en verstoken tot wel een halve kuub gas. Ze kijkt me ongelovig aan.
Ik vertel dat er nu goed geïsoleerde woningen worden gebouwd, met zonnepanelen op het dak en een warmtepomp. Maar arme mensen zijn in slecht geïsoleerde en gas verwarmde huurhuizen blijven wonen en de gasprijzen zijn dit jaar geëxplodeerd. Bijna iedereen heeft nu centrale verwarming, maar arme mensen laten hem uit omdat ze de huur en de boodschappen al nauwelijks kunnen betalen. En arme mensen in Groningen, wier huizen langzaam instorten door zestig jaar gaswinning, zijn dubbel de pineut. Kleine Janneke kijkt me vol afgrijzen aan.
Fleece
Dan wikkel ik de kleine Janneke in mijn warme, lichte en fluweelzachte ‘woondeken’. Die kocht ik onlangs voor een tientje, om er ’s avonds onder weg te kunnen duiken, zodat de thermostaat niet zo hoog hoeft. “Over een paar jaar,” fluister in haar oor, “wordt dit wonderbaarlijke spul uitgevonden. Het heet fleece en ze maken het van aardolie. Het is veel zachter en warmer dan schapenwol. Als het nat wordt, is het zo weer droog en het kost haast niks. Je hebt er dekens van, truien, mutsen en zelfs een soort overalls om in huis te dragen. Maar als je het wast komen er microplastics in het water en die komen terecht in de voedselketen.” Kleine Janneke geeft geen antwoord. Ze is gelukzalig in slaap gevallen.
Is het aan jou om het verhaal van de ander te vertellen? En maakt het dan nog uit of het een gruwelijk klein verhaal is binnen het Grote Verhaal van de Holocaust?
Blog
Vanaf januari 2021 schreef ik iedere week een blog. Je kon er de kalender op gelijk zetten. Maar twee maanden geleden werd het stil op mijn site. Ik rondde wat werkzaamheden af voor de school die het niet cadeau krijgt en deed tussen de bedrijven door nog een kleine adviesopdracht. De rest van de zomer was ik in de weer met aannemers, Ikeakasten en verhuisdozen, om eind augustus aan een nieuw leven te beginnen in Weesp.
Daar zat ik dan, in mijn ruime werkkamer, aan mijn nieuwe professionele elektrisch verstelbare zit/stabureau. De verhuisdozen waren uitgepakt, ik had weer tijd en ruimte om een blog te schrijven. Maar het lukte niet, er kwam niets, was dit een writer’s block? En ik had nog wel zo’n mooi onderwerp. Ik wilde schrijven over de prachtige opdracht die tussen de bedrijven door op mijn pad was gekomen.
Thea
Thea was in 1952 geboren en werd vernoemd naar een ver familielid. Haar naamgenote liep haar leven lang zwijgend met haar mee. Een vrouw zonder gezicht, een jaar of dertig oud, in een vooroorlogs decor. Thea wist dat bijna alle Joodse familieleden in Auschwitz waren vermoord, maar de familie ging het onderwerp liever uit de weg. Ze kende enkele anekdotes uit de levens van haar ouders en grootouders, maar de verhalen vormden geen geheel. En met de jaren stierven alle mensen die haar meer hadden kunnen vertellen.
Auschwitz
In 2019 bezocht ze de Holocaustherdenking. En daarna Auschwitz, waar ze de gruwelijke geschiedenis liet binnenkomen. Terug in Nederland dook ze in de archieven. En zowaar, in de vorm van namen, datums en woonadressen verschenen ze: al die mensen die – keurig gedocumenteerd – in 1943 systematisch gedeporteerd en vermoord werden. Van de bejaarde Heintje Bobbe tot de eenjarige Klara Bachrach. Thea’s nog jonge moeder had die baby begin 1943 in handen gedrukt gekregen van de wanhopige moeder Chancie, maar zij had de zorg niet aangedurfd. Het hele gezin, inclusief de hoogbejaarde oma van Chancie, werd in 1943 vergast in Auschwitz en Sobibor. Ook Thea’s naamgenote kwam in beeld. Klara’s grote zus Thea bleek geen vrouw van dertig, maar een meisje dat niet ouder was geworden dan vijf. Zo kreeg de Thea van toen een definitieve leeftijd en een gezicht: het huilende snoetje van een kleuter die niet op de familiefoto wilde.
Chancie Bachrach-Gottlieb, Abraham Bachrach, de kinderen Thea en Hijman en grootmoeder Feige Feldberg-Marcus
Een klus
Begin september belandde het document op mijn professionele zit/stabureau: de familiegeschiedenis die Thea schreef voor haar kleinkinderen. Van verschillende kanten had zij te horen gekregen dat het relevant was voor een groter publiek, maar het moest wel geredigeerd worden. Wat een prachtige opdracht, ik voelde me vereerd. Het werd snel duidelijk dat het me vele uren zou kosten om de familiegeschiedenis voor een groter publiek geschikt en interessant te maken. Zou Thea misschien een fonds kunnen vinden voor de bekostiging? Ik stelde voor dat we samen op zoek zouden gaan.
Namenmonument
Afgelopen zondag werd het Namenmonument geopend voor de 102.000 vermoorde Joden, Sinti en Roma uit Nederland. De families Bachrach en Bobbe waren de weken daarvoor veel in mijn gedachten geweest. Zij kregen in mijn hoofd nu gezelschap van die ontelbare andere slachtoffers. Ik staarde met betraande ogen naar mijn scherm en besloot dat het gewoon niet ging. Dit was mijn rol niet in hun verhaal. Maar wat was dan wel mijn rol?
Adriana Johanna
Ik ging naar het Holocaust Namenmonument en tikte op goed geluk mijn eigen voornamen in: Adriana Johanna. Die bleek ik te delen met slechts één van de 102.000 slachtoffers. Een kind dat niet ouder werd dan twaalf. Zij, alle vier haar broers en zussen en haar ouders werden in 1943 vermoord. Adriana Johanna de Boers, haar moeder Margaretha, haar broertje Louis en zusjes Bloeme en Sientje, stierven op 9 april 1943 in Sobibor, haar oudere halfbroer Izak op 2 juli. Eerder dat jaar, op 26 januari, was hun vader Maurits, lompenkoopman uit Amsterdam, vermoord in Auschwitz. Ik adopteerde haar naam. Daarna belde ik Thea om de opdracht terug te geven. Thea had alle begrip voor mijn keuze. Sterker nog, ook zij had besloten met ons project te willen stoppen.
In schoolgidsen heet het “lichamelijke opvoeding”. In de gymzaal leren kinderen allerlei fysieke vaardigheden. Maar ze komen daarbij vaak zichzelf en de ander tegen. De gymles confronteert een kind soms hard met zijn karaktereigenschappen. Hoe gaat de 21e eeuwse gymleraar daarmee om?
Zeespiegel
Is water goed of slecht? Een hint: Nederland is wereldberoemd om zijn strijd tegen het water. Busladingen toeristen vergapen zich in de Beemster aan de landbouwgrond die in de zeventiende eeuw werd veroverd op de zeespiegel. Maar die zeespiegel slaat terug! Inmiddels weten we dat we de rivierdelta op termijn terug moeten geven aan de zee. Tegelijk staat de Achterhoek te verdrogen en krijgt een Zuid-Europees klimaat. Inheemse bomen zijn er ten dode opgeschreven. Dus wat is water nou, goed of slecht? Vriend of vijand? Houd die vraag even vast, ik kom er straks op terug.
De schoolwereld
De afgelopen weken werkte ik voor een nieuwe opdrachtgever, een Amsterdamse basisschool. Ik voerde gesprekken met leerkrachten en andere medewerkers, over hun school en hun vak, over de buurt en de kinderen. Over wat die moeten leren en wat ze van thuis meekrijgen. Het waren prachtige ontmoetingen, met bevlogen professionals die verschillende perspectieven met mij deelden.
Minimaatschappij
Het is zo’n school die het niet cadeau krijgt. Veel leerlingen hebben moeite met de Nederlandse taal. Instructie is dan moeilijk te begrijpen, opdrachten worden soms raadsels. Dat maakt leerlingen onzeker en gedragsproblemen liggen op de loer. De leerkrachten krijgen het daarom óók niet cadeau.
Hoe ga je met elkaar om in de minimaatschappij van de school? Hoe neem je samen verantwoordelijkheid voor de sfeer? De school onderwijst sociale vaardigheden met de evidence based methode Kiva. Maar: the proof of the pudding is in the eating. Hoe gaan leerkrachten en leerlingen met elkaar om bij dagelijkse voorvalletjes?
Levendige ogen en harige benen
Als er érgens voorvalletjes voorvallen, is het in de gymzaal. Competitie is er doodgewoon. De gemoederen lopen er vaak hoog op. Je moet soms kiezen: doorbijten en je grenzen verleggen, of angstig aan de kant blijven staan. Je kunt pijnlijk “op je bek gaan”. Soms letterlijk, als je misgrijpt bij het turnen. Soms figuurlijk, als jij de verliezer bent en die ander de winnaar.
Misschien herinner je je de enerverende wereld in de gymzaal nog. De energieke gymleraar, met levendige ogen en harige benen, om zijn nek een stopwatch en een rolfluitje. Lekker scoren bij trefbal. Hoog in de touwen klimmen en het plafond aanraken. Of herinner jij je heel andere dingen? Een atmosfeer vol zweetlucht en galm? Een bal tegen je hoofd, een val uit het wandrek?
Temperament
Ik sprak met de gymleraar van de basisschool die het niet cadeau krijgt. Ieder kind heeft zijn eigen temperament, legde hij mij uit, en dat is goed. Veel kinderen op deze school zijn eerzuchtig en gaan tot het uiterste om hun doel te bereiken. Soms lopen de gemoederen hoog op. Bij gym leren ze hun temperament te hanteren. Hoe ga je om met winnen en verliezen? Er zijn heldere regels, maar de kinderen mogen wel zichzelf zijn. Ze leren omgaan met grenzen in de vrije ruimte. En fanatiekelingen die het aankunnen mogen samen de confrontatie aangaan. Met en tegen elkaar kunnen zij hun grenzen verkennen.
Maar angstige kinderen dan? Kinderen met overgewicht of motorische achterstanden, hoe leren die hun grenzen verleggen? “Angst is goed!” zei de gymleraar. “Angst moet je respecteren.” Een kind beslist zelf wanneer het aan een bepaalde uitdaging toe is. Als je iets niet kunt of durft, betekent dat nog niet dat je het nooit zult kunnen of durven. Iedereen is in ontwikkeling. En een kind dat zijn angst overwint verdient net zo goed een podium als een kind dat een wedstrijd wint.
Een bron van leven
Is fanatisme goed of slecht? Is angst goed of slecht? Is water goed of slecht? Nee. Karaktereigenschappen en water moet je leren kennen en leren hanteren. Je moet ze begrenzen, maar wel voldoende ruimte geven. Ze verdienen respect, ze zijn een bron van leven.
Als hij vantevoren had geweten hoe het allemaal zou lopen, had hij natuurlijk andere keuzes gemaakt. “Always listen carefully to other people, then decide what you will do,” raadde opa mijn neef aan, toen ze in het park wandelden. Die groeide op in een steenrijke textielfamilie in Beverly Hills. Hij kwam materieel niets tekort, maar voor diepzinnige gesprekken zocht hij opa op, die hem met een zwaar Russisch accent allerlei levenswijsheden meegaf.
Herman David Bellin verdiende op zijn oude dag de kost achter de naaimachine, als onderaannemer van zijn schoonzoon. Het was begin jaren ’60 en hij bewoonde een piepklein studio-appartementje met twee opklapbedden, aan een drukke weg, downtown Los Angeles. Daar zat hij samen met zijn zoon, mijn vader Matthew, die na een mislukte Parijse carrière als toneelschrijver gedesillusioneerd naar hem was teruggekeerd. Echt gezellig hadden ze het niet. Matthew had weinig op met zijn vader, die in zijn jeugd altijd meer belangstelling had getoond voor zaken dan voor zijn gezin.
Business
Vaste lezers van mijn blog herinneren zich misschien het succesverhaal dat ik eerder over hem schreef. De American Dream: de minderjarige vluchteling had zich in twintig jaar tijd opgewerkt van arme immigrant tot textielmagnaat. Zijn kinderen groeiden op in weelde. Maar zestig jaar later was hij blijkbaar terug bij af. Waar was het misgegaan?
Begin jaren ’30 gingen de zaken nog goed. Hoewel de economie finaal was ingestort, hield Herman David zich staande door zich te richten op het goedkopere segment van de hoedenmarkt. Hij leende steeds meer geld uit aan noodlijdende collega-ondernemers. De stapel ooit te innen cheques groeide en groeide. Sylvia en de kinderen kwamen niets te kort, in het luxueuze appartement in West Manhattan. Maar spannend was het. Overal gingen zaken failliet. Herman David maakte lange dagen en gunde zich nauwelijks tijd om te eten en te slapen.
Catskills
Hoe voelde mijn oma Sylvia zich bij de situatie? Ze was in 1900 geboren in een rijke familie en bewoog zich als een vis in het water in de stedelijke upper class. Maar was ze gelukkig? In de zomer van 1938 ging ze, net als massa’s andere New Yorkers, met de kinderen op vakantie in de Catskill Mountains. Herman David bleef voor zaken in Manhattan. In een brief die ze hem schreef lezen we:
Herman dear,
Thanks a lot for the package. The Children are very happy with everything. Brother was looking for sun glasses. He said you promised to send them.
I certainly felt badly when I learned you weren’t coming up for the week-end but I certainly understand that you know what is best.
Yesterday we took a ride to Tannersville and certainly must say that the “Grand Hotel” is by far a hundred times more superior than the “[onleesbaar] Lodge”.
Herman dear, don’t get discouraged that business hasn’t stated as I know you are going to have a good season.
I was reading in the paper about Sak’s Fifth Avenue going a ten percent increase in salary. I imagine that is a very good sign.
How do you feel? Take care of yourself and try to eat in time.
Thank God the Children are getting along beautifully. Cannot tell you how happy I am that I brought them up here but the only regretful thing about that you cannot be with us.
Herman dear being we are only going to be here for one more week. Try if possible to come out at least for Thursday so you will have four days of a much need relaxation. Will close now hoping this message finds you well with lots of love, hugs kisses from Rhoda, Matthew and Sylvia. Remain always your loving wife Sylvia.
Niet lang daarna ging Herman David failliet. De enorme stapel cheques bleek oninbaar.
California
Het geld was op en het gezin moest het dure appartement verlaten. Sylvia nam met de kinderen haar intrek in een eenvoudiger woning in de 86th Street. Ze vond een baantje als winkelbediende. Herman David vertrok naar Los Angeles, om daar opnieuw te beginnen. De stapel oninbare cheques ging mee. Hij liet zich niet kisten! In zijn jonge jaren had hij het als vluchteling niet makkelijk gehad, deze tegenslag zou hij ook wel weer te boven komen. Geen hoeden maar badpakken ging hij daar produceren, in dat nieuwe beloofde land, waar de opkomende filmindustrie voor nieuwe welvaart zorgde.
Ik heb ze er nooit naar kunnen vragen, maar het lijkt erop dat de kinderen Rhoda en Matthew er een romantisch avontuur in zagen. Hun vader was het gezin vooruit gegaan en zij droomden alvast over een nieuw leven aan de glamorous Westkust. Daar konden ze af en toe al een glimpje van opvangen in de bioscoop. In 1939 schreef de tienjarige Matthew een brief aan zijn vader.
Dear Daddy,
How do you feel? I feel fine. How is business? I hope it is all right. I got my report card and did better than last month. I got work B conduct B+. I am going to do better next month. I’ll get A just wait.
I went to the movies and saw “Idiote Delight” with Clark Gable. And I saw “Ambush” and I saw “Stage coach”. They were all good pictures. Did you see the San Fransisco Worlds fair? Remember the picture we saw Emile Zola I am listening to it now.
I hope that get started in business soon.
Your son Matthew XXXXXXXXXX
Maar hoe was het voor Sylvia om er plotseling alleen voor te staan met de kinderen? Om voor het eerst in haar leven te moeten werken en gelijk ook kostwinner te zijn? Hoe was het om in een winkel niet de klant te zijn maar de winkeljuffrouw? Was het moeilijk om af te kicken van de luxueuze levensstijl? Maakte ze schulden? Kon ze de huur wel betalen? Wat was bijvoorbeeld de reden dat ze op 5 juni 1940 naar het Mayflower Hotel ging, waar ze vroeg om een appartement te mogen bezichtigen?
Het Mayflower Hotel aan het Centralpark. In 2005 werd het afgebroken.
Vallen
In de New York Times verscheen op 6 juni 1940 een treurig bericht.
Tante Jessie
Rhoda en Matthew kwamen terecht in het gezin van hun tante Jessie. Maar Mrs. Samuel Fine of Woodmere zat helemaal niet te wachten op deze kinderen en ze verweet haar zwager Herman David de dood van haar zus en nog meer nalatigheid. Niet totaal onbegrijpelijk. Herman David was niet teruggekomen voor zijn kinderen, maar ging verwoed door met de start van zijn nieuwe onderneming aan de Westkust. Als hij die zaak maar eenmaal op poten had, dan zou het geluk weer terugkeren. Pas dan had hij zijn kinderen weer wat te bieden. Toch?
Always listen carefully
In 1945 was de Tweede Wereldoorlog voorbij en had Herman David een winstgevende onderneming opgebouwd in Los Angeles. Rhoda trouwde met een textielfabrikant in die contreien. Matthew trok in bij zijn vader, maakte in Los Angeles zijn school af en ging daarna studeren in Berkeley. Eind goed al goed? Niet echt. Het verleden bleef een pijnlijke open wond in hun levens. Het verstoorde hun onderlinge verhoudingen en hun verhoudingen met anderen. Herman David begon langzaam te beseffen hoe de dingen gelopen waren en wat zijn aandeel was. Misschien was dit de reden om zijn kleinzoon deze goede raad te willen meegeven: “Always listen carefully to other people, then decide what you will do.”
De stapel oninbare cheques werd teruggevonden in opa’s boedel toen hij in 1975 overleed. We houden ze in de familie. Je weet maar nooit.